Marcel de Puydt (1855-1940), oprichter van de Prehistorische afdeling van het Curtiusmuseum

De belangstelling van Marcel de Puydt voor prehistorische archeologie is terug te voeren naar zijn jonge jaren, toen hij werd ingewijd in de classificatie van de collecties van het Archeologisch Museum van Namen, dankzij de vader van een vriend, de historicus en archivaris Jules Borgnet. Enthousiast geworden door de gesprekken met de ‘geleerden’ en de kenners van de prehistorie, waarmee hij in aanraking kwam in het museum, deed hij zijn eerste archeologische ontdekkingen bij de opgravingen van Édouard Dupont, prehistoricus uit Dinant, in de grotten van de vallei van de Samson. In Luik gekomen om rechten te studeren, besteedde hij al zijn vrije tijd “op zoek naar prehistorische afzettingen en vuursteen, die het waard waren om op een dag in de vitrines van een museum geplaatst te worden”. Eind 1879, werd hij als  geassocieerd lid aangenomen door het Luiks Archeologisch Instituut, waarna hij drie jaar later effectief lid werd. Hij heeft zich erg ingespannen voor het opzetten van een afdeling Prehistorie in het Luiks Archeologisch Museum - waarvan op dat moment nog nauwelijks sprake was - en vulde deze in de loop van de tijd aan met veelvuldige donaties. Zijn vrijgevigheid en voortdurende inspanning ten behoeve van de verrijking van de museumcollecties worden prachtig geïllustreerd door een karikatuur van de hand van Jacques Ochs, die op zaterdag 21 augustus 1909 in Journal de Liége werd afgedrukt. De tekening die Marcel de Puydt verbeeldt met een berenschedel in zijn hand heeft als onderschrift “M.rc.l d. P..dt (de klinkers ontbreken) l’homme des fonds de cabanes, directeur du Contentieux à la Violette (l’Hôtel de Ville) et grand pourvoyeur du second étage de la Maison Curtius”  (“M.rc.l d.
P..dt (de klinkers ontbreken) de man van de historische vondsten, directeur Geschillen bij La Violette (het Stadhuis) en grote leverancier van de tweede verdieping van het Maison Curtius” ! Hij was zeer gehecht aan de Stad Luik en haar musea en schonk de Stad daarom, op 4 juni 1920, zijn omvangrijke prehistorische collectie, het resultaat van bijna een halve eeuw van persoonlijk onderzoek en opgravingen in Spy (1886) en Haspengouw (1888-1908). Hij slaagde erin om vele liefhebbers van de Prehistorie (Tihon, Davin-Rigot, Gaillard, Destinez, Cumont …) ervan te overtuigen om hun collecties in bewaring te geven bij het museum en stond daarmee aan de basis van een van de belangrijkste collecties in het land op het gebied van de Prehistorie.