Plan des bâtiments du Grand Curtius
Het Curtiuspaleis en het Cursiushuis

1.Het Curtiuspaleis en het Curtiushuis

“Hoewel het slechts een gebouw betreft van één enkele bijzondere man, verdient het Curtiushuis een plaats tussen de mooiste huizen van Europa”, schreef in 1615 de Doornikse 
Philippe de Hurges op weg naar Keulen.
Het Palais Curtius, dat zijn naam heeft gegeven aan het museum, is het meest in het oog springende gebouw van het complex. Het dankt zijn naam aan een van de rijkste mannen van de stad, Jean de Corte (1551-1628), die zijn naam had gelatiniseerd in Jean Curtius.
In die tijd maakte het gebouw deel uit van een zeer omvangrijk gebouwencomplex, dat naast het ‘paleis’, dat als gastenverblijf en magazijn werd gebruikt, de daadwerkelijke woning van de familie omvatte, gelegen in de Féronstrée, evenals een zeer groot aantal gemeenschappelijke gebouwen, met daarin  slaapplaatsen voor het huispersoneel, stallen, een galerij en een tuin waarvan de pracht en praal al notoir waren in de 17de eeuw.
Dit complex werd gebouwd op de plaats van een oud kanunnikenhuis van Sint Bartholomeus, dat Jean Curtius had aangekocht in 1592. De verbouwingswerkzaamheden, waarmee waarschijnlijk werd aangevangen vanaf 1597, werden omstreeks 1603-1604 voltooid, zoals blijkt uit de data die in de decors van de schouwen op de eerste verdieping zijn aangebracht.
Na het overlijden van Jean Curtius, in 1628, werd het onroerend goed opgesplitst in twee delen. Aan de ene kant het ‘Paleis’, dat werd nagelaten aan Mont de Piété en aan de andere kant, de woning, die in de familie bleef tot 1734.
Na achtereenvolgens in verschillende handen te zijn geweest, werden de twee entiteiten opgekocht door de Stad Luik, de eerste in 1902 en de tweede in 1921, zodat het eigendom van Jean Curtius weer één geheel was geworden zo’n driehonderd jaar na zijn dood. In de tussentijd, tussen 1904 en 1909, werd het ‘Paleis’ gerestaureerd door architect Lousberg, die de toren volledig opnieuw opbouwde.
Dit gebouw is kenmerkend voor de Maaslandse architectuur van de 17de eeuw met zijn kruiskozijnen met 6, zo niet 9, ruiten, in kalksteen en baksteen onder een hoog dak met leien, rijkelijk versierd en verguld. De mascarons, die de voorgevel sieren, voegen decoratieve en symbolische elementen toe aan de pracht van de decoratie binnen. De uit tufsteen uit de Maas gebeeldhouwde mascarons, die verschillende motieven uitbeelden; portretten en wapenschilden, fantasiedieren, religieuze of satirische taferelen, hebben hun originele kleuren teruggekregen bij de restauratie in 2001 door de architecten Lesage et Satin.

Jean Curtius: een fortuin dat geen gezichtsbedrog was

Jean de Corte, alias Curtius, was een Luikse industrieel, die dankzij de handel in wapens en salpeter erin slaagde een aanzienlijk fortuin te verzamelen.
Afkomstig uit een Brabantse familie, erfde Jean de Corte, via zijn huwelijk met Pétronille de Braaz, de dochter van een rijke Luikse koopman, divers vastgoed, waaronder het Kasteel van Waleffe, in de buurt van Luik. Hij was ook de eigenaar of landheer van twaalf percelen, waaronder Tilleur, Hermée, Oupeye en Vivegnis.
De industrieel bouwde zijn imperium op rond de kolenmijn en de kruitfabriek, die hij bezat in Chaudfontaine. In 1595, kocht hij in diezelfde plaats een molen, die de naam Moulin Curtius kreeg  –, met de bedoeling er een groot complex van te maken bestemd voor de productie van buskruit. Hij bouwde er ondermeer een muur en een kazemat met grachten.
In 1605, kocht hij het Île de Ster (Stereiland), gevormd door het kanaal en de  Vesdre. Op de oever van de Maas bouwde hij nog meer molens, smederijen en walserijen.
Benoemd tot ‘Algemeen commissionair voor oorlogsmaterieel’ onder Filips II en Filips III, bouwde Jean Curtius beetje bij beetje een fortuin op dankzij de handel in buskruit, waarvan hij het monopolie had om de Spaanse troepen te bevoorraden. Met dit geld kon hij de kastelen van Oup
en zijn eigen woning in Luik aanschaffen, die later het huidige Curtiusmuseum zou worden.
Toen Spanje vrede sloot met haar twee machtige vijanden, Frankrijk en Engeland, en vervolgens met de Verenigde Provincies tijdens het ‘Twaalfjarig Bestand’ (1609) stortten de zaken van Jean Curtius in. Hij vertrok daarop naar Spanje en vestigde zich in 1617 in  Cantabrië, in Lierganes, waar hij een smederij opzette waarin hij smelters uit de Luikse regio te werk stelde. 
Door de grote uitgaven die hij hiervoor moest maken en het verlaagde rendement van zijn Luikse ondernemingen was hij gedwongen in 1628, dus net voor zijn overlijden, zijn exploitatierechten voor zijn industriële activiteiten in Lierganes in een herberg van de stad te verkopen. In de jaren die hierop volgden begon de smederij in Lierganes te floreren en werd een van de belangrijkste artilleriefabrieken van het Spaanse rijk: de Koninklijke artilleriefabriek La Cavada. 

Hôtel Hayme de Bomal

2.Hôtel Hayme de Bomal

Het elegant gebouw in neo-klassieke stijl, Hôtel Hayme, is een perfect voorbeeld van een Frans herenhuis in de stijl van de Parijse herenhuizen van het einde van de 18de eeuw. De stijl is geheel afwijkend van de stijl van Luikse herenhuizen als Hôtel d’Ansembourg of de patriciërshuizen in Rue Hors-Château.
Het gebouw wordt toegeschreven aan architect Barthélemy Digneffe (1724-1784) en werd gebouwd voor Jean-Baptiste de Hayme de Bomal en later geërfd door diens schoonzoon Joseph-Romain d’Ansembourg. Tussen 1793 en 1815, fungeerde het als hoofdkantoor van de Prefectuur van het departement van de Ourthe en bood het onderdak aan verschillende publieke figuren. Eén daarvan was Napoleon I, die er twee maal heeft gelogeerd: de eerste keer met Joséphine de Beauharnais, in zijn hoedanigheid van eerste consul, de tweede keer met Marie-Louise van Oostenrijk, nadat hij zich tot keizer had uitgeroepen.
Nadat het tussen 1815 en 1830 fungeerde als zetel van het Hollandse bestuur kwam het gebouw in eigendom van Joseph Lemille, die het in 1884 aan de Stad Luik overdeed, die er vervolgens het Wapenmuseum in huisvestte.
De dubbele ingang die in het gebouw werd aangelegd, werd het handelsmerk ervan. De ingangspoort in Rue Féronstrée kwam uit op een binnenkoer, omringd door de gemeenschappelijke vertrekken (keukens, stallen…), die toegang gaf tot het woongedeelte en via een monumentale trap tot de pronkkamers op de eerste verdieping. De ‘mooie’ gevel keek uit op de Quai de Maastricht, toentertijd een groot park langs de Maas.
Deze woning past in de traditie van Frans georiënteerde herenhuizen ‘tussen koer en tuin’. De salons op de eerste verdieping, de ‘bel-etage’ of benedenverdieping, is duidelijk geïnspireerd op de Italiaanse paleizen. De indeling binnen en de verfijnde decors kunnen vergeleken worden met bepaalde Parijse herenhuizen, zoals Hôtel Rodelin of Hôtel Gallifet.
In 2001 werd het hotel gerestaureerd door Cabinet p.HD, waarbij de decors in wit en goud de oorspronkelijke gouden accenten hebben teruggekregen, en de façades de witte kleur van de neoklassieke monumenten, die zo karakteristiek waren voor die periode. Dit is een van de mooiste voorbeelden van deze architectuurstroming, die hier tot in perfectie is uitgevoerd.

Hôtel Brahy en Maison de Wilde

3.Hôtel Brahy en Maison de Wilde

Dit bouwkundig geheel onderging hetzelfde lot als het Curtiuscomplex. De zogenaamde ‘Brahy’ en ‘de Wilde’ gebouwen vormen eigenlijk een en hetzelfde hotel waarvan de bouw op de plaats van een oud kanunnikenhuis van Sint Bartholomeus dateert uit de tweede helft van de 17de eeuw.
Conrad de Haxhe, burgemeester van Luik in 1673, liet tussen 1670 en 1685 het eerste herenhuis bouwen, opgetrokken uit baksteen en kalksteen onder een leistenen puntdak. Dit herenhuis bestond uit een gebouw aan de straat met een naar het westen gerichte vleugel (het Brahy-gedeelte) en uit het hoofdgebouw aan de zuidkant (het De Wilde-gedeelte), waarvan de gevel een zeer elegante compositie heeft met twee wenteltrappen onder mansardedaken.
In 1727, werd het complex eigendom van de familie Closset. Dat blijft het tot in de 19de eeuw, waarbij het in de tussentijd nog vele aanpassingen ondergaat, waaronder de splitsing in twee eigendommen rond 1770. De oude gevel, die uitzag op de erekoer wordt ommuurd en de oriëntatie van het hotel wordt gericht naar de kadekant, waar ook de ingang is. Er worden nieuwe gemeenschappelijke ruimten toegevoegd, die de koer zullen vormen van Hôtel de Wilde.
Beide huizen zullen vele eigenaren kennen alvorens ze in de twintigste eeuw in handen komen van de stad. Ze dienen vervolgens als entrepot, waarna ze worden opgenomen in het museumcomplex.
In het eerste ontwerp voor de ontwikkeling van het museum door de Franse groep Repérage, zou het gebouw bijna geheel afgebroken worden en worden vervangen door een centraal overkoepelend gebouw. Er zijn lange gerechtelijke procedures gevoerd om het gebouw van de vernietiging te redden. In het huidige ontwerp, is het het zenuwcentrum geworden van het museumcomplex met daarin de receptie, het café-restaurant en de zeer ruime toonzalen gewijd aan de Middel-Eeuwen.

Moderne aanpassingen (2003)

4.Moderne aanpassingen (2003)

De historische gebouwen worden onderling verbonden door nieuwbouw, waardoor een coherente en bijna onmerkbare overgang is gecreëerd tussen de uit verschillende perioden constructies.
Het G-gebouw, aan de voorkant van het museum langs Rue Feronstrée, is ontworpen door de Luikse architect Daniel Dethier op de plaats van het oude Maison Sauvage uit de tweede helft van de 18de eeuw (opgenomen in het Hôtel Hayme de Bomal) en een oude school in een neoklassiek gebouw.
 

 De koeren

5. De koeren

De buitenkoeren van het museum zijn ontworpen door een landschapsarchitect: Erik Dhont.
In de hoofdkoer heeft hij abstracte volumes gecreëerd in bakstenen van verschillende afmetingen en vormen. Hun positie in het landschap biedt de bezoekers een leidraad voor de diverse wandelroutes, die mogelijk zijn. De bakstenen waaruit de fonteinen zijn opgebouwd, zijn afkomstig uit de oude huizen die werden afgebroken toen de nieuwbouw werd gerealiseerd.